Artikelen

Doretta werd gedwongen haar baby af te staan: ‘‘Ik denk nog zo vaak: had ik maar durven vechten voor mijn kind.’

Een gedwongen adoptie voor ongehuwde moeders. Het is een praktijk tot halverwege de jaren 80 van de vorige eeuw regelmatig voorkwam. Allereerst was er in de gelovige samenleving veel schaamte over moeders die ongehuwd zwanger raakten.
Maar ook binnen de psychiatrie, de tehuizen en in de journalistiek ontstond in de jaren 50 de overtuiging dat het schadelijk zou zijn, als een kind zonder vader zou opgroeien. Uit onderzoek van de Radboud Universiteit uit 2017 blijkt dat er meer dan 10.000 moeders in de vorige eeuw met dwang zijn aangezet tot adoptie.
Doretta (58) is een van die vrouwen.

‘Ik denk nog zo vaak: had ik maar durven vechten voor mijn kind.’

‘Toen ik zwanger werd, was ik nog een kind. Veertien jaar pas. Ik merkte veranderingen in mijn lichaam: ik werd niet meer ongesteld en mijn borsten deden pijn en werden voller, maar ik deed – denk ik – wat veel kinderen zouden doen in zo’n situatie. Ik zei niets, en ik negeerde de veranderingen die ik in mijn lichaam voelde. Mijn groeiende buik verborg ik onder mijn meest wijde kleren, en ondertussen hoopte en bad vurig dat het allemaal vanzelf ‘weg’ zou gaan. De manier waarop ik zwanger was geworden had daar een hoop mee te maken. Destijds vond ik het mijn eigen schuld. Ik had hem – de jongen die ik kende uit de kerk waar ik en mijn ouders ook naartoe gingen – verleidt.

Althans, dat zei hij.

We volgden samen bijbelstudie. Die ene keer was hij met me mee naar huis gelopen. Omdat het al donker was, zei hij. Ik voelde me gevleid. Ik was al een tijdje in de ban van de bruine ogen van deze jongen, maar omdat hij dik drie jaar ouder was als ik, een klein sprieterig meisje met dunne beentjes en melkboerenhondenhaar, voelde ik me zo ongeveer onzichtbaar.

Niet dat ik er raad mee had geweten als hij wel interesse had getoond. Net zoals ik me er op dat moment geen raad mee wist toen hij aangaf ‘wel even mee te zullen lopen.’

Toen hij achteloos een arm om me heen sloeg, verstijfde ik. Door zijn overhemd heen voelde ik dat zijn oksel nat en zweterig was, en me net zo’n klamme plek op mijn schouder bezorgde. Ik wist niet of ik het fijn vond.

Toen hij me meetrok naar een braakliggend stukje land – omdat je daar ‘de sterren zo goed kon zien’ – wist ik het wel. Ik voelde me niet meer fijn. Maar nog steeds durfde ik niets te zeggen.

Hij sprak al voor me. ‘Je wil dit he? Geef het maar toe.’ Zijn stem klonk raar, en mijn mond was droog. Ik kan me nog flarden herinneren. Distels die in mijn rug prikten. Mijn onderbroekje dat aan een voet bleef hangen. Hij, die maar bleef zeggen ‘Dit vind je lekker hé?’ Was dat zo?Zou ik dit lekker moeten vinden? Ik kan wel janken als ik denk aan hoe naïef ik was. Ik voelde een stekende pijn en wilde alleen maar dat het snel voorbij zou zijn. Dat was zo. Daarna trok hij me aan een hand omhoog, streek mijn haren glad en liep het laatste stukje met me mee naar huis. Voordat ik naar binnen ging zei hij dat ik mooi was. Dat het mijn schuld was geweest dat hij zich niet had kunnen beheersen. En dat ik dit tegen niemand mocht zeggen, omdat we anders uit de kerk gezet zouden worden. En dat was dat. Ik wist dat hij gelijk had: we stonden bekend als een keurig, diep gelovig gezin, en voor mijn ouders was dat het allerbelangrijkste. Dus ik zei niets, en hoopte dat het allemaal vanzelf zou overwaaien, als een slechte droom die verdreven werd door de zonsopkomst.

Maar dat gebeurde natuurlijk niet. Mijn moeder kreeg uiteindelijk door wat er in de gaten was. Ze was woest, precies waar ik zo bang voor was geweest. Ik durfde niet te vertellen wie me zwanger had gemaakt, dus ik verzon iets over een vreemde man die ik was tegengekomen toen ik ‘s avonds naar huis liep. Ik heb nog steeds het idee dat mijn moeder wel beter wist, maar dat ze geen ophef in de kerkgemeenschap wilde veroorzaken. Ik werd zo snel als het kon ‘weggemoffeld in een tehuis voor niet gehuwde moeders, ergens aan de andere kant van het land. Het beeld van het keurige gezin moest ten koste van alles bewaard blijven. Als ik terug naar huis zou mogen komen, na mijn bevalling, zou ik dan ‘gewoon’ de draad van mijn leven weer kunnen oppakken en doorgaan alsof er niets was gebeurd…

Ik had geen idee dat ik eventueel een andere keuze zou hebben. Ik kende alleen het plaatje van een man en een vrouw die gingen trouwen, en die kregen dan een kind. Ongehuwde moeders? Het was een concept dat helemaal niet in mijn belevingswereld voorkwam. Dus eigenlijk was er dan maar één optie: mijn kind weggeven. Er was een enorme vraag naar kinderen van stellen die geen eigen kind konden krijgen, en die zou ik kunnen helpen. Zogenaamd was dat wat ik zelf wilde, maar in werkelijkheid had ik geen keuze. Er werd me geen keuze gegeven. Ik was totaal geïsoleerd en van mijn familie kreeg ik geen enkele steun. Mijn ouders zijn streng gelovig en het enige wat ze zeiden was dat ik in de hel zou komen als ik mijn kind niet op zou geven.

Van mijn bevalling weet ik eigenlijk niet veel meer. Ik weet wel dat ik die zo lang mogelijk probeerde uit te stellen. Zolang mijn kind niet geboren was, was het tenminste nog van mij. Het lijkt alsof ik een soort black out heb gehad tijdens de bevalling zelf. Het enige wat ik me nog kan herinneren, is het moment dat mijn zoontje tussen mijn benen werd weggehaald en begon te huilen. Hij blaatte een beetje. Net als een klein schaapje. Ik wilde hem heel graag zelf een naam geven. Tommy. Dat vond ik zo lief klinken. Maar zelfs dat mocht niet.

Het moment waarop ik door mijn verkrachter dat braakliggende veld werd ingeleid, markeert het einde van mijn jeugd. Van mijn vertrouwen in de mensheid. Na mijn bevalling mocht ik weer naar huis en pakte ik op de automatische piloot mijn ‘normale’ leven weer op, maar vanbinnen was ik dood. Ik was een robot die functioneerde zoals van haar verwacht werd, maar ik voelde er niets bij.

Het eerste jaar na mijn bevalling bleef ik zitten, maar uiteindelijk haalde ik mijn diploma. Nog steeds zonder dat iemand wist dat ik moeder was. Ik ging verder met mijn leven zoals me was opgedragen. Ik trouwde, kreeg nog twee kinderen, twee dochters met wie ik dolblij ben, en werkte als secretaresse. Mijn ouders overleden, en eerlijk gezegd voelde ik er niet echt veel bij. Ze hadden iets in me dood gemaakt, wat op geen enkele wijze nieuw leven ingeblazen kon worden. En ik verliet de kerk, omdat ik het een grote hypocriete bende vond.

Elke zestiende februari wenste ik mijn zoon in stilte een ‘gelukkige verjaardag’. Tweeënveertig jaar lang. Ik wilde niets liever dan hem vinden. Contact opnemen, maar ik heb het nooit gedurfd. Ik dacht altijd dat hij dat wel zou doen, als hij er behoefte aan had. Ik wilde me niet opdringen. Nu denk ik: had ik maar in ieder geval laten weten dat ik ervoor openstond. Had ik hem maar verteld dat ik van hem hield, en elke dag van zijn leven aan hem heb gedacht.

Mijn leven lang heb ik me geconformeerd aan wat anderen wilden, of wat ik dacht dat ze wilden. Nooit durfde ik uit de pas te lopen. Was ik maar opstandiger geweest. Rebelser. Had ik maar gedurfd te vechten voor mijn kind. Want nu is het te laat. In 2018 kreeg ik te horen dat mijn enige zoon, mijn eerste kind, was overleden. Ik heb hem nooit kunnen vertellen hoeveel ik van hem hield. De enige troost die ik heb is dat ik weet dat zijn adoptieouders ook zielsveel van hem hielden. Zij hebben mijn adres achterhaald en ervoor gezorgd dat ik een overlijdensbericht kreeg. Door hen weet ik nu dat mijn zoon getrouwd was en zelf ook twee kinderen had. Ik heb een brief teruggeschreven met de vraag of zijn vrouw contact met me wil opnemen als ze daaraan toe is en daar behoefte aan heeft. Ik wil niets liever dan mijn kleinkinderen ontmoeten, al zal het een dubbel gevoel geven. Mijn man is me gelukkig altijd blijven steunen tijdens deze reis. Zonder hem denk ik dat ik er zelf niet meer was geweest. Hij, en de twee kinderen die we samen hebben gekregen, hebben ervoor gezorgd dat ik weer iets had om voor te leven. Maar op de achtergrond was het er altijd: dat gevoel dat er iets ontbrak. Een leegte. En helaas weet ik nu zeker dat die leegte nooit meer gevuld zal kunnen worden.’