Artikelen

Heidi (27) is een hoarder: ‘De loodgieter vertrok met de woorden ‘Bel maar terug als de keuken begaanbaar is.

Bij het woord ‘hoarder’ krijgen de meesten van ons een beeld in ons hoofd van een wat oudere, eenzame man of vrouw zonder sociale contacten. Maar dat is lang niet altijd het geval.

‘De loodgieter vertrok met de woorden ‘Bel maar terug als de keuken begaanbaar is.’

Heidi: ’Ik stond in mijn badkamer. Naast me, op de grond, lag de sporttas waar ik over was gestruikeld. Hij stond bol van de hotelzeepjes, reistandenborstels en make-upmonsters. Ik leunde tegen een berg dozen en wreef over mijn pijnlijke enkel terwijl ik keek naar de bergen hoog opgestapelde spullen langs de wanden. De aanblik gaf me het gevoel dat ik verdronk. Ik verstop mijn geheim voor iedereen, maar ik kan me niet verstoppen voor mezelf. Het is bijna onmogelijk om me voort te bewegen in mijn eigen huis, zonder ergens over te vallen.

Ik ben een hoogopgeleide jonge vrouw met een leuke baan en een fijn appartement. Maar dat is niet het enige. Ik heb een stoornis die mijn leven beheerst: Ik ben een hoarder. Niet zo een als je wel eens op televisie ziet, met verrot eten en kakkerlakken door het hele huis. Bij dat programma ‘Mijn leven in puin’ zag ik eens iemand die zelfs zijn eigen gebruikte toiletpapier bewaarde. Ik keek in de hoop bruikbare tips te krijgen. Misschien iets van mezelf te herkennen, maar daar walgde ik echt van. Ik ben geen viespeuk, ik kan niet tegen stank. Ik ben een nette hoarder.

Ik verzamel geen vuilnis of rotzooi, maar ik heb een hele hoop spullen. Boeken, lampen, keukengerei, meubels, maar vooral toiletartikelen. In mijn badkamer alleen al staat een immens grote kast vol met honderden flesjes bodylotions, crèmes, shampoo, monstertjes die ik uit tijdschriften heb getrokken en allerhande make-up en parfum.

Toen ik bij mijn ouders wegging en in mijn eigen appartementje trok, beloofde ik mezelf dat ik zou stoppen als de spullen niet meer in mijn speciaal aangeschafte kast zouden passen. Eigenlijk hoopte ik dat ik het dwangmatig verzamelen helemaal achter me zou kunnen laten. Zoals ik mijn ouders achterliet. Voor mij gingen die twee dingen tot die dag namelijk hand in hand. Mijn verzameldrang ontstond in mijn kindertijd. Mijn ouders waren niet arm, maar ze waren extreem zuinig, op het dwangmatige af. Ik kreeg nooit nieuwe kleren, maar altijd afdankertjes van familie of dingen die ze bij de kringloop hadden gekocht. Ook waren ze te knieperig om shampoo of douchegel in huis te halen. Ik moest het – net als zijzelf – doen met water en een kartonachtig stuk zeep. Dat was goed genoeg, vonden ze.

Het resultaat was dat ik op school werd gepest. Ik stonk, volgens mijn klasgenootjes. Al denk ik achteraf dat het pesten meer te maken had met de stomme kleren die ik altijd aan moest. Toen ik een jaar of dertien was begon ik van mijn zakgeld flessen shampoo en douchegel aan te schaffen. Die verstopte ik vervolgens onder mijn bed en in mijn kledingkast. Ik koesterde mijn spulletjes, en het werd steeds lastiger voor me om dingen weg te gooien. Ik wilde altijd een voorraadje hebben omdat ik bang was dat ik zonder zou komen te zitten.

Destijds verzamelde ik ook heel fanatiek de boekjes van een bepaalde kinderboekenschrijver. De bevrediging die ik voelde als ik een bepaalde serie compleet had was fantastisch. Nu lijkt het alsof dit zich heeft vertaald naar alle spullen die ik bezit. Alleen is de collectie nooit meer compleet, ik heb altijd wel iets nodig om de verzameling mee aan te vullen. En dan nog iets, en nog iets.. Ik associeer ‘meer hebben’ op een vreemde manier met ‘meer zijn’.

Het plan om in mijn eigen huisje letterlijk met een schone lei te beginnen, draaide al snel op niets uit. De kast was al heel snel vol en binnen een paar weken ging ik de andere ruimtes in mijn huis gebruiken. Al snel lag de slaapkamer vol met spullen, net als de keuken en de woonkamer. Ik kon gewoon niet stoppen. Ik raak geobsedeerd als ik iets niet koop wat ik wil hebben. De gedachte eraan laat me niet meer los.

Natuurlijk probeer ik in eerste instantie niet toe te geven aan mijn drang, maar dan krijg ik last van angstaanvallen. Het aanschaffen van het product in kwestie geeft me een veilig gevoel. Meestal draait het erop uit dat ik niet alleen het initiële item aanschaf, maar een volledige lijn van een bepaald product. Voor mijn verjaardag, een paar weken geleden, kreeg ik een flesje parfum van een collega. Ik vond het een heerlijke geur. In plaats van ervan te genieten was het eerste wat ik deed toen ik thuiskwam het merk googelen. Ik wilde weten welke andere geuren er van dat merk bestonden. Ik maakte direct een lange lijst met wat ik allemaal wilde hebben. Ik heb dan ook heel veel moeite om zo’n luchtje echt te gebruiken, omdat ik bang ben dat die specifieke geur uit de handel zal worden genomen en ik er niet meer aan kan komen. Dan wil ik dus niets liever dan alvast een hele grote voorraad inslaan.

Het resultaat is dat op dit moment mijn huis weer bomvol ligt. Ik heb paden gemaakt waardoor ik mijn bed, de keuken, het toilet en de voordeur kan bereiken. Hoewel ik van mijn spulletjes houd, maken alle spullen bij elkaar me doodongelukkig. Er is een klein plekje, precies op het uiteinde van mijn bank, waar ik kan zitten om te eten. Dat is altijd take-out, want de gedachte dat ik ruimte zou moeten maken in mijn keuken om die ook daadwerkelijk te gebruiken, verlamd me.

Een tijd geleden heb ik wel eens geprobeerd wat vriendinnen in vertrouwen te nemen, maar ze begrepen het niet. Niet echt. De reacties die ik kreeg varieerden van ‘Ik snap het! Ik ben ook een enorme hoarder! Ik heb een gigantische stapel tijdschriften liggen die ik maar niet weg kan gooien!’ tot ‘Dan gooi je toch gewoon wat spullen weg?’ Naar mijn mening is dat hetzelfde als tegen een anorexiapatiënte zeggen dat ze ‘gewoon moet gaan eten’, of tegen een alcoholist dat hij moet stoppen met drinken. Was het maar zo simpel.

Ik heb het toen maar opgegeven en besloten dat ik mijn verzamelwoede voor mezelf houd. Iedereen die bij mij thuis zou komen zou binnen een paar uur kunnen dealen met mijn probleem door met een rol vuilniszakken door mijn appartement te gaan en alles weg te gooien wat in de weg staat, maar ik kan niet goed uitleggen waarom het bij mij zomaar een week kan duren voordat ik een lege verpakking durf weg te gooien. Laatst was er een probleem met mijn afvoer en de loodgieter die langskwam weigerde het probleem te verhelpen omdat er teveel troep stond op de plek waar hij moest zijn. En toen had ik zelfs opgeruimd. Of misschien kan ik beter zeggen dat ik spullen had verplaatst, die ik aan weerszijden had opgestapeld. De schaamte die ik voelde toen die man zich omdraaide met de woorden: ‘Bel me maar als het begaanbaar is’ was verschrikkelijk.

Er komt bijna nooit iemand bij me over de vloer en mijn grootste nachtmerrie is dat er onverwacht iemand op de stoep staat. Ik ben altijd bang als de deurbel gaat. Het kost me niet veel moeite mensen op een afstand te houden. Ik heb maar een paar vriendinnen gemaakt in mijn nieuwe woonplaats, en die contacten houd ik expres oppervlakkig. Als ik iets met iemand afspreek is dat buitenshuis. In de kroeg voor een drankje, of om ergens te lunchen. De keren dat ik er niet onderuit kwam dat iemand me op kwam halen stouwde ik al mijn troep zoveel mogelijk in een kamer en werkte ik ze zo snel mogelijk de deur uit met de smoes dat ik middenin een grote schoonmaak zat.

Ook qua relaties trekt mijn verzameldrang een zware wissel op mijn leven. Natuurlijk, er is wel eens iemand. Maar ik laat nooit een man bij mij thuis komen, ik kap het altijd af voordat het te close wordt. Ik heb nog zoveel werk met mezelf te verzetten voordat er ruimte is voor iemand anders. Ik voel me daardoor vaak eenzaam, maar ik wil wel wat te bieden hebben aan een eventuele partner. En dan bedoel ik iets anders dan stapels en stapels spullen. Uiteindelijk wil net zoals ieder mens een relatie, misschien wel kinderen. Ik moet er niet aan denken dat ik die belast met mijn probleem. En als ik heel ver in de toekomst kijk: dat ze zich later schamen om vriendjes of vriendinnetjes mee naar huis te nemen omdat hun moeder het hele huis heeft volgestouwd met troep.

Omdat ik niet mijn hele leven alleen wil blijven heb ik mezelf een doel gesteld: ik wil elke dag vijf dingen wegdoen. Of het nu iets groots is, zoals schoenen die ik al jaren niet meer heb gedragen, of iets heel kleins, zoals een oorbel waarvan ik de andere kwijt ben. Alles telt. Zo houd ik het overzichtelijk voor mezelf en ik baken duidelijk een tijd af waarin ik deze ‘taak’ volbracht moet hebben. Elke dag na het avondeten zet ik me ertoe, nu al een een paar weken.

Ik zal niet zeggen dat het vlekkeloos verloopt. Soms kom ik maar tot drie items voordat ik hyperventilerend op bed moet gaan liggen. Het voelt alsof met elk ding dat ik wegdoe er een stukje zelfbescherming, een stuk veiligheid afbrokkelt, en dat maakt me bang. Het is ook wel eens voorgekomen dat ik iets na het weggooien weer uit de vuilniszak ben gaan halen. Maar meestal lukt het, puur op wilskracht. Misschien dat ik door mijn spullen weg te gooien uiteindelijk de leegte in mezelf kan vullen. Met vriendschap, met niet meer hoeven liegen en smoezen verzinnen. En wie weet, uiteindelijk ook met een vriend, die ik gewoon thuis durf uit te nodigen. Daar houd ik me aan vast.

Dat plaatje wat ik aan iedereen laat zien, van die leuke jonge vrouw die haar leven onder controle heeft, die vrouw leeft ook in mij. Ik geef niet op tot ik haar ook echt ben geworden.’