‘Katelijne’ (42) is moeder van twee dochters van 13 en 10 ,en lijdt aan een zware depressie. Daardoor ziet ze het leven niet meer zitten en heeft ze zich meerdere keren aangemeld bij de Levenseindekliniek.
‘Er is niet een bepaald moment geweest waarvan ik kan zeggen: ‘Daar ging het mis. Op die ene dag, toen ik die blauwe sjaal om had, of toen dit of dat gebeurde.’ Ik weet alleen dat ik best gelukkig was totdat mijn oudste werd geboren. En toen ineens niet meer. Je leest vaak dat depressieve mensen een moeilijke jeugd hebben gehad, maar bij mij was dat niet zo. Ik had een normale jeugd en pubertijd. Mijn moeder was misschien niet de meest warme persoonlijkheid ter wereld, maar om te zeggen dat ik trauma’s heb gekend? Nee.
Mijn man Tom leerde ik op mijn zeventiende kennen en we trouwden jong. Alles verliep ‘volgens het boekje’. Maar na de geboorte van Rachel, mijn oudste, ging het mis. Ik veranderde in een controlfreak. Inmiddels weet ik dat ik een stoornis in het autistisch spectrum heb, waardoor ik een extreme behoefte heb aan structuur, maar destijds had ik nog geen idee hoe het kwam dat ik me zo voelde. Ik wist me geen raad als ze bijvoorbeeld een half uurtje korter had geslapen dan ik had gepland. Ik probeerde dan alles om ervoor te zorgen dat ze wel zou gaan slapen. Inbakeren, met haar in de auto gaan rijden, in de wandelwagen, in haar bed, in mijn bed.. Als ik haar niet in slaap kreeg, was de dag in mijn ogen mislukt. Ik besprak het wel eens met vriendinnen, maar ik merkte al snel dat zij veel laconieker met dat soort dingen omgingen. Nu denk ik: ik zag mijn baby als een project in plaats van een mens. Een project dat kwam met een to-do list die ik moest afwerken. Ondanks dat dit me veel stress gaf, begonnen we toch aan een tweede. Niet eens zozeer vanuit het gevoel dat ik een tweede kindje wilde, maar omdat het nu eenmaal zo hoorde. Net zoals ik alles deed ‘omdat het zo hoorde’, en niet omdat ik het zo voelde. Iedereen om me heen ging voor twee kinderen, dus ik ook.
Volgens het boekje
Drie jaar later werd Juul gebeuren. Ineens had ik twee kleine kinderen, en dan is alles anders. Je moet dan wel heel flexibel zijn, iets waar ik steeds meer moeite mee kreeg. Als ik met een vriendin had afgesproken om naar de speeltuin te gaan en dat ging op het laatste moment niet door, raakte ik al in paniek. Ik had dan geen idee meer hoe ik de dag moest invullen. Ik verzorgde mijn kinderen volgens het boekje, maar ik voelde er niets bij. Hetzelfde gold voor vriendschappen, ik wist me prima door sociale situaties heen te manoeuvreren, maar het was altijd een toneelstuk. Daarachter school een gevoel van immense leegte. Ondanks dat het zo slecht met me ging, heb ik nooit echt iets tegen Tom gezegd. Ik heb het wel eens geprobeerd, maar hij snapte het niet. Hij was altijd druk met zijn werk. Hij was net een eigen bedrijf begonnen en het liep meteen storm, dus thuis kwam alles op mij neer. Natuurlijk zag hij wel dat het niet altijd zo lekker liep, maar als ik aangaf dat ik het gevoel had dat ik vastliep, vond hij dat ik overdreef. Bij iedereen liep het volgens Tom wel eens niet zo lekker, dat was volgens hem niets bijzonders of iets om lang bij stil te staan. Ik werd er zo moedeloos van dat ik dacht: ‘Laat maar’. En dan pakte ik het toneelstukje weer op.
Naarmate mijn kinderen ouder werden, vanaf een jaar of zes, zeven, begon ik emotioneel afstand te nemen. Op zondagochtend gingen we eerder altijd zwemmen of naar het bos, maar ik wist op een gegeven moment niet meer hoe ik met ze op moest gaan. De dingen die ze leuk vonden toen ze kleiner waren, vonden ze niet langer leuk, en ik had geen idee wat ze dan wel leuk vonden. Ik dacht wel eens: ik moet eens vragen wat ze nu leuk vinden, maar dat vergat ik steeds. Ik was veel te druk met het dagelijks leven in goede banen te leiden. Dingen als het avondeten waren altijd stressvol. Het moest gezellig zijn, maar ik deed veel te krampachtig mijn best waardoor de sfeer altijd gespannen was. Het leek alsof ik geen contact meer met mijn kinderen kon maken. Zelfs als ze me een knuffel gaven dacht ik: ‘Mij? Waarom? Ik verdien dat helemaal niet.’ Ik voelde me hun knuffels niet waardig. En nog: als ik mijn nu kinderen zie, voel ik heel veel verdriet. Ik had ze graag een onbezorgde jeugd gegeven, maar dat is me niet gelukt.
Dan spring ik morgen wel
Op een dag, ergens eind 2017, zag ik een filmpje op YouTube. ‘Leven met de zwarte hond’ heette het. De ‘zwarte hond’ stond symbool voor een depressie. Ik herkende zoveel: het gevoel van leegheid, isolatie en zinloosheid. Het krampachtig proberen de schijn op te houden. Om ‘normaal’ te zijn. Want waarom kon ik die dingen niet, die anderen moeiteloos af leken te gaan? Ik besefte dat ik zo niet langer door kon gaan. Ik meldde me ziek op mijn werk en besloot hulp te gaan zoeken. Van mijn arts kreeg ik antidepressiva en liep bij een psycholoog, maar het hielp allemaal niets. Mijn depressie nam steeds meer de overhand. Tot het moment dat ik deze niet meer in de hand had. Ik wilde er niet meer zijn. Ik weet nog dat ik in die periode vaak naar het spoor liep. Daar stond ik dan uren, klaar om te springen. Maar steeds belde er iemand die vroeg: ‘Kom je koffie drinken?’ ‘Oke’ dacht ik dan. ‘Dan spring ik morgen wel.’
Thuis zat ik vaak huilend op de bank. Meestal ging Tom dan wat met de kinderen doen, maar hij was er natuurlijk niet altijd. Als de meiden thuis waren en ik kon het huilen niet bedwingen, probeerden ze me te troosten, maar dat hoort natuurlijk niet. Een ouder hoort er voor de kinderen te zijn, niet andersom. Het schuldgevoel vrat aan me en ik probeerde het goed te maken door ze dingen te beloven. Koekjes bakken, naar de dierentuin gaan, alles om het leuk voor ze te maken. Maar als puntje bij paaltje kwam kon ik het niet opbrengen, waardoor de kinderen weer teleurgesteld waren. Ik weet nog dat ik een keer onder de douche zat, totaal wanhopig met mijn hoofd tegen de muur te bonken. Tom was in paniek, en wist niet wie hij als eerste moest helpen: mij, of de kinderen die in paniek waren. Het enige dat ik kon uitbrengen was: ‘De kinderen. Ga naar de kinderen.’
Uiteindelijk was ik zo suïcidaal dat ik terechtkwam bij de crisisdienst. Ik kon niet terug naar huis. Ik was te labiel en dat was niet goed voor de kinderen. Kort daarop heb ik daadwerkelijk een zelfmoordpoging gedaan. In een opwelling heb ik afscheidsbrieven geschreven aan mijn kinderen waarin ik zei dat het niet hun schuld was. Ik wilde gewoon niets meer voelen. Ik heb direct een poging gedaan met medicatie en alcohol en heb daarna veertien uur in coma gelegen. Toen ik bijkwam was ik ontzettend boos dat het niet gelukt was. Nu weet ik dat ik in een psychotische depressie zat. Ik wil niet dood, ik weet alleen niet hoe ik moet leven.
In therapie
Wat ik het allerliefste zou willen is een normaal, simpel leven, binnen mijn mogelijkheden. Ik weet niet hoe ‘beter worden’ eruit ziet. Ik weet hoe ik de wereld beleef, maar niet hoe een gezond persoon dat doet. Ik kan een heel klein beetje genieten van dingen als een boek lezen, of de zon op mijn gezicht. Dan denk ik soms: is dit nu ‘normaal’? Maar als mijn kinderen komen, voel ik me alleen maar ongemakkelijk. Ik wil ze het liefst klein houden, omdat ik al zo veel gemist heb van hun ontwikkeling. Ik vind het heel moeilijk om ze als eigen ikjes te zien. Dat is niet gezond, maar ik ben bang dat als ik erken dat het zelfstandige persoontjes zijn, ze me niet meer nodig hebben. Dan heb ik helemaal geen functie meer.
Inmiddels zijn ze groot genoeg om in de gaten te hebben dat het bij vriendjes anders gaat, maar toch blijven ze zeggen dat ze van me houden en me missen. De loyaliteit van mijn kinderen vind ik angstaanjagend. Zelfs kinderen die verkracht worden blijven loyaal aan hun ouders, dus dat ze me niets kwalijk nemen zegt me niets. Ik weet dat ik gefaald heb als moeder, en nog steeds. Daarom kan ik mezelf niet toestaan hun liefde te voelen. Omdat ik die voor mijn gevoel niet verdien, ik heb voor mijn gevoel nooit echt een moeder kunnen zijn. Ik denk ook dat ik die gevoelens van liefde misschien onbewust niet toelaat, uit zelfbescherming. Als ik dat wel zou doen, zou ik namelijk ook de pijn voelen van het gemis.
Ik krijg op dit moment therapie met stroomstoten (electroconvulsietherapie, red.). Het ziet er heel middeleeuws uit, met een spons op je voorhoofd. Door de prefrontale cortex op deze manier te stimuleren, hopen de artsen mijn depressie voor een groot gedeelte weg te kunnen nemen. Daarna kan ik met mijn autisme-stoornis aan de gang. Ik heb nu zes stroomstootbehandelingen gehad en krijg er zestien tot twintig, twee keer per week Deze behandeling zorgt ervoor dat ik me wat rustiger voel, maar echt beter voel ik me nog niet. Hoe het verder moet weet ik niet. Voor mijn gevoel ben ik een leeg omhulsel dat verder niets is. Een lege, dolende ziel. Ik heb geen plek waar ik me fijn voel, geen thuis, omdat ik dat in mezelf niet heb. Ik ervaar het leven alsof ik naar een film kijk, waar ik niet aan deelneem.
Toch nog hoop
Soms denk ik wel eens: ‘Was ik maar dom, dan liep ik niet zo vast in mijn eigen gedachten.’. Ik heb inmiddels zoveel psychologen en psychiaters gesproken, ben op alles onderzocht, zoals een verstoorde hormoonhuishouding en ben ontelbaar keer opgenomen, maar nog steeds is er niets of niemand geweest dat ervoor kan zorgen dat ik het leven de moeite waard vindt. In de GGZ geven ze aan met hun handen in het haar te zitten. Ze weten niet wat ze met mij aan moeten. Ik slaap nauwelijks, heb geen contacten en wacht tot de dag voorbij gaat. Ik snap ook dat vrienden afhaken. Wat moet je met iemand die altijd depressief is? Een mensonwaardig bestaan is het, mijn kwaliteit van leven is nul. Ik heb al meerdere keren een verzoek tot euthanasie ingediend bij mijn huisarts en bij de Levenseindekliniek. De huisarts weigert om mee te werken en de levenseindekliniek wil eerst een duidelijke diagnose hebben voordat ze me willen helpen. Omdat ze binnen de GGZ aangeven dat ze het allemaal niet weten, komt er ook geen duidelijke diagnose en doet de levenseindekliniek dus niets. Ik zit klem en stond voordat ik werd opgenomen weer vaak langs het spoor, maar ik durfde niet te springen. Ik ben te bang dat het misgaat en ik er gehandicapt uit kom. En ergens wil ik ook niet op die onmenselijke manier sterven, eenzaam en alleen. Dan voelt het alsof ik inderdaad helemaal niet heb bestaan. Maar waar ik het meeste op hoop is dat er ergens iemand rondloopt die dit leest en denkt: ik weet wat haar kan helpen. Er moet toch ergens iemand zijn die mij nog wat perspectief kan bieden?’
*Dit interview verscheen eerder in &C. De namen in dit stuk zijn op verzoek van de geïnterviewde gewijzigd ivm haar privacy.