Artikelen

Wij mensen zijn angstige wezentjes, dat bewijzen deze bijzondere fobieën: ‘Als mijn man sokken in zijn handen heeft, vertrouw ik hem ineens niet meer.’

Sommige angsten, zoals hoogtevrees of angst voor honden of spinnen komen zo vaak voor dat we ze ‘normaal’ zijn gaan vinden. Toch zijn er nog genoeg bizarre, lastige en bijzondere angsten waar de meesten van ons nog nooit van gehoord hebben…
Laura (29) leidt aan cacofobie: angst om lelijk te zijn.

‘Mensen kunnen nog zo vaak zeggen dat ik niet lelijk ben, maar ik zal het nooit geloven.’

‘Ik weet nog precies wanneer het begon, mijn angst dat mensen me lelijk zouden vinden. Ik was dertien en mijn beste vriend, de jongen waar ik al een jaar ontzettend verliefd op was, vertelde me dat hij een ander meisje uit mijn klas verkering had gevraagd. ‘Maar wij blijven gewoon vrienden hoor’ zei hij. ‘Met jou kan ik lachen. Ze is alleen, nou ja, veel knapper dan jij.’ Hij bedoelde het als een plagerijtje, dat weet ik nu wel. Maar op dat moment brak mijn hart in duizend stukjes.

Nu is het natuurlijk niet heel erg uitzonderlijk dat je als puber onzeker bent over je uiterlijk, maar zelfs toen de verhoudingen in mijn gezicht wat meer in balans kwamen en mijn beugel eruit ging, vond ik mezelf nog steeds niet om aan te zien.
Ik begon steeds langer voor de spiegel te staan voordat ik naar buiten durfde. Feestjes en stap avondjes met vriendinnen waren een hel. Ik stond uren in de badkamer te make-uppen voor ik het gevoel had dat ik anderen mijn aanblik ‘aan kon doen’, maar het allerliefste verzon ik een smoes om een afspraak af te kunnen zeggen. Uiteindelijk vroeg niemand me gewoon meer mee. Ik haakte toch altijd af.

Ik wilde liever ook niet meer met mijn vriendinnen omgaan. Dat vond ik te confronterend. Zij waren allemaal zo knap, en het enige wat ik de hele tijd kon denken was: ‘Waarom kan ik er niet zo uitzien?’ Spiegels en winkelruiten op straat zijn ook horror. Ik kon er niet tegen als ik mezelf ineens zag zonder dat ik me daar psychisch op had voorbereid. Fel daglicht of het TL licht in winkels vond ik ook afschuwelijk. Zo onflatteus.

Ik trok me steeds meer terug en hield bijna geen vriendin meer over. Mijn sociale leven is daarom nu heel beperkt. Mijn ouders maakten zich zorgen en probeerden me soms uit de badkamer te krijgen voordat ik mijn hele make-up ritueel had afgewerkt, maar dat werd ik helemaal hysterisch.

Ze wisten ook niet goed wat ze moesten doen om me te overtuigen dat ik niet lelijk was. Ik geloofde ze toch niet.. Ze zeiden wel dat ik mooi was, maar ik dacht dat ze glashard tegen me logen. Natuurlijk moesten ze dat wel zeggen: het waren mijn ouders. Ik ging steeds minder de deur uit als het niet strikt noodzakelijk was, en ontwikkelde diverse dwanghandelingen en rituelen. Die dwang bestaat inmiddels niet meer alleen uit het urenlang make-uppen, ook mijn kleding moet helemaal glad op mijn lichaam zitten. Ik trok bijvoorbeeld een aantal sporttopjes en corrigerende slips over elkaar aan om te zorgen dat er niets bewoog of heen en weer wiebelde.

Mijn arts, mijn familie en de weinige vrienden die ik nog heb, zeggen nog steeds tegen me dat ik niet lelijk ben, maar het punt is, het doet er niet toe wat de ‘waarheid’ is. Omdat ik weet wat mijn waarheid is en het is mijn waarheid die mijn leven een dagelijks gevecht maakt. Ik denk dat ik lelijk ben en je kunt me nog zo vaak zeggen dat het niet zo is, maar ik kan het niet geloven. En omdat ik mezelf niet in de situatie wil brengen dat mensen me afwijzen, ga ik al die situaties zelf maar uit de weg.‘
Wat zegt de deskundige?

Psychiater Bram Bakker:

‘Hier zie je, zoals wel vaker, verschillende angststoornissen in elkaar overlopen. Er is sprake van sociale angst, een abnormale verlegenheid om deel te nemen aan het ‘gewone’ sociale leven. Er zijn dwanggedachten (obsessies) en dwanghandelingen (compulsies) die we ook zien bij OCD (de dwangstoornis). Er is sprake van vermijdingsgedrag, een fobie. Vroeger werd vermijding in het kader van sociale activiteiten ‘sociale fobie’ genoemd.
Een relatief zeldzame, maar klassieke psychiatrische stoornis linkt ook aan het verhaal van Laura: dysmorfofobie. Dit betreft een niet-rationele overtuiging dat een bepaald lichaamsdeel niet normaal is. Iemand vindt zijn eigen neus scheef of abnormaal groot, terwijl werkelijk niemand in zijn of haar omgeving dit herkent, of deze opvatting deelt. Net als bij Laura kan het hele leven in het teken komen te staan van een overtuiging die niet objectiveerbaar is, maar wel het hele doen en laten kleurt. Donker kleurt, wel te verstaan.
In het verhaal van Laura staat geen specifiek lichaamsdeel beschreven dat ze lelijk (of erger) vindt. Ook het zoeken naar een plastisch chirurg die het ‘defect’ zou kunnen herstellen ontbreekt. Maar er lijkt wel sprake van een gestoord lichaamsbeeld: als niemand herkent wat zij gelooft gaat het om iets irrationeels. En dat zijn overdreven angsten uiteindelijk altijd.’


ANGST VOOR SOKKEN

Een van de meest bijzondere fobieën is waarschijnlijk wel asymmetrie fobie: de angst voor asymmetrische objecten, in het speciaal niet bij elkaar passende sokken. José ((54) gaat nog een stapje verder: zij is bang voor álle sokken. Een fobie die zo uitzonderlijk is, dat er niet eens een naam voor bestaat..

‘Als mijn man sokken in zijn handen heeft, vertrouw ik hem ineens niet meer.’

’Sinds mijn jeugd ben ik bang voor sokken. In eerste instantie begon het vooral met gestopte sokken. Zodra er sokken van mij gestopt waren, deed ik ze niet meer aan. Sterker nog, een sok waarvan ik maar het geringste vermoeden had dat ie was gestopt, bleef onaangeraakt in de kast liggen. Als kind keek ik vaak in mijn eentje naar enge films en ik denk dat ik in zo’n film ooit heb gezien dat iemands mond werd dichtgenaaid, ik had namelijk regelmatig nachtmerries waarin dat dat bij mij gebeurde. Op de een of andere manier relateerde ik dat aan die dichtgestopte sokken.

Als ik sokken zie, voel ik een combinatie van walging en angst. Gedragen sokken zal ik nooit met mijn blote handen aanraken. Ik vind ze echt vies en de gedachte dat ik ze zou moeten vasthouden geeft me letterlijk braakneigingen. De sokken die ik van de wasmand naar wasmachine moet verplaatsen pak ik daarom alleen vast met mijn hand in een t-shirt of handdoek gewikkeld.

Wanneer ik de was ophang en de schone sokken zijn aan de beurt gruwel ik van binnen, maar omdat ze gewassen zijn lukt me het net om ze met blote handen aan te raken. Al pak ik ze dan wel aan het uiterste plekje bij de hals, net als wanneer ik mijn eigen sokken aantrek. Ik moet me daar echter wel mentaal op voorbereiden en was daarna meteen mijn handen. Ik heb jarenlang in een kinderdagverblijf gewerkt en wanneer ik de sokjes van de kinderen moest uitdoen of weer aandoen na het slapen, waste ik ook mijn handen na elk kind.

Mijn eigen sokken moeten absoluut glad en effen zijn. Sokken met een werkje doen me teveel denken aan gestopte sokken, daarom vind ik de werksokken van mijn man ook het vervelendst om te moeten wassen. Die zijn heel grof en gebreid, dan komt meteen die angst weer terug.

Ik kan me nog herinneren dat ik een keer nieuwe wandelschoenen ging kopen. Ik had toen geen sokken aan en een winkelmedewerker duwde een mandje met sokken onder mijn neus die ik kon gebruiken bij het passen.

Ik moest bijna braken! En als mijn man sokken in zijn handen heeft, vertrouw ik hem ineens niet meer en ben ik bang dat hij ze in mijn gezicht gooit. Ik ga letterlijk gillen als hij maar een schijnbeweging maakt en zorg er altijd voor dat ik buiten bereik ben. Zijn sokken mogen ook absoluut niet op het bed liggen. Het liefst heb ik ze helemaal niet in het zicht. Ik kan ook echt niet eten als ik sokken zie liggen of zie hangen aan de waslijn en niemand mag mij met zijn of haar sokken aan de voeten aanraken.

Ik heb op televisie wel eens een vrouw gezien die in therapie ging voor haar angst voor spinnen, maar dat ga ik niet doen. Ik moet dan wel veel dingen, zoals de was, met een omweg doen, maar ook dat is inmiddels zo verweven met mijn dagelijkse doen en laten, dat ik niet beter weet. Ik leef er al jaren mee en probeer er de humor maar van in te zien, al lukt dat niet altijd even goed.’’

Wat zegt de deskundige?

Psychiater Bram Bakker:

‘Er zullen niet veel mensen zijn met een dergelijke angst, vermoed ik. Tegelijkertijd bevestigt het de stelling dat je voor zo’n beetje alles in dit leven een abnormale angst kunt ontwikkelen. Wat je ook in dit verhaal weer terug kunt lezen is dat de meeste angsten vaak al vroeg in het leven ontstaan. Het is niet goed voorstelbaar dat dit spontaan ontstaat op je veertigste. Behalve de leeftijd waarop het ontstaat zijn ook de overeenkomsten met andere angststoornissen opvallend: de lichamelijke verschijnselen, ook wel ‘angstequivalenten’ genoemd door professionals, het vermijdingsgedrag, en de overeenkomsten en overlap met andere angststoornissen. Bij José lijkt het bijvoorbeeld ook op smetvrees.

Over het mogelijke ontstaan merkt ze iets interessants op: een beeld van dichtnaaien dat ze in haar hoofd heeft verbonden met het stoppen van sokken. Dit is heel goed mogelijk, het wordt ‘klassieke conditionering’ genoemd door gedragstherapeuten. Het bekendste voorbeeld daarvan zijn de honden van Pavlov, die het geluid van een bel en het krijgen van eten aan elkaar gingen koppelen. Hoewel mensen zich onderscheiden van honden door hun denkvermogen kunnen we ons aan dit soort processen niet onttrekken. Het gaat ook heel vaak onbewust. In de gedragstherapie probeert men de conditionering ongedaan te maken, door simpelweg er doorheen te trainen. Aan inzicht of begrip heb je bij dit soort klachten weinig als je ze wilt doorbreken. ‘Deconditioneren’ is het doel, en daarmee weer functioneren alsof het er nooit is geweest.’’

Hypochondrie

Ella (41) gaat dood. Ze weet het zeker. Al heeft geen arts bevestigd dat ze ziek is.

‘Ik was wekenlang depressief door een ingegroeide haar.’

’Ik ben veertig jaar, en als ik terugkijk denk ik dat mijn angsten er altijd zijn geweest. Eerst was het HIV waar ik nachten wakker van lag. Als twintigjarige was ik zwaar van slag na het zien van een film waarin de hoofdpersoon, een meisje van mijn leeftijd, HIV positief bleek. Wekenlang heb ik depressief rondgelopen met een ingegroeid haartje in mijn lies, overtuigd dat het een eerste symptoom was van een falend immuunsysteem. Na een poosje raapte ik al mijn moed bij elkaar en meldde me huilend bij de huisarts die binnen drie seconden mijn ‘terminale ziekte’ wist te verhelpen. Een HIV test durfde ik nog steeds niet aan, dus drukte ik mijn angsten zoveel mogelijk weg totdat ik er wel aan moest geloven. Tijdens een zwangerschap is zo’n test namelijk verplicht. Natuurlijk was er niets aan de hand.

Een tijdje was het rustig in mijn hoofd. Mijn angst is pas echt tot volle bloei gekomen door het moederschap. Het afschrikwekkende idee om mijn zoon moederloos achter te moeten laten, werkte als een katalysator. Zo erg dat ik in mijn zwartste momenten zelfs naar symptomen Google als ik met hem op het hockeyveld sta. Vakanties en familie-uitjes worden verpest door mijn voortdurende research naar zeldzame kankersoorten.

Natuurlijk weet ik dat het niet gezond is wat ik doe. Dat ik misschien geen lichamelijke ziekte heb, maar wel een stoornis. Iedereen is wel eens bang voor een nare ziekte, maar mijn angsten gaan met me op de loop. Ik zie mezelf regelmatig in helikopterview, en vraag me dan af waar ik in hemelsnaam mee bezig ben. Soms win ik het van de angst, maar meestal is mijn Google-drang sterker. Het ironische van het verhaal is dat ik zoek naar geruststelling, maar alleen maar een extra voedingsbodem voor mijn angsten vind.

Soms heb ik goede periodes. Meestal vlak na een uitslag van een onderzoek. Dan kan ik heel even de vrouw en moeder zijn die ik wil. De moeder die niet kribbig is vanwege de pijntjes die haar herinneren aan het onherroepelijk naderende einde. Dan kan ik even gelukkig zijn, een dag, soms wel een week.

Totdat het volgende pijntje de kop opsteekt en gedachten als: ‘‘Misschien heeft de dokter iets over het hoofd gezien’’ ‘‘Misschien was de test verouderd’’ ‘‘Dat ziekenhuis staat slecht aangeschreven’’ en: ‘‘Waarschijnlijk is mijn ziekte zo zeldzaam dat ie niet te diagnosticeren is’’ weer de overhand nemen. Nu, met het Coronavirus, gaan alle remmen los. Thuis heb ik al pittige ruzies gehad met mijn twee zoons en mijn man, omdat ze soms toch gedachteloos aan hun gezicht zitten en hun telefoon niet afnemen als ze thuiskomen. Het liefst zou ze in de kelder opsluiten totdat dit alles is overgewaaid, maar dat gaat ‘m natuurlijk niet worden. In plaats daarvan loop ik dus maar de hele dag met een hygiënisch doekje achter ze aan. Ik hoop dat er snel een oplossing komt, want ik leef op de toppen van mijn zenuwen. Ik weet echt niet hoe lang ik dit nog volhoud.’’

Wat zegt de deskundige?

Psychiater Bram Bakker:

‘’Dit is een vrij klassieke, maar tegelijkertijd goed bij deze tijd passende beschrijving van het ziektebeeld hypochondrie. In gewoon Nederlands zou je kunnen zeggen: doorlopend piekeren over je gezondheid, in een mate die het functioneren ondermijnt en die je bijvoorbeeld in de weg zit in sociale contacten.

Of er door het coronavirus veel nieuwe gevallen van hypochondrie ontstaan is nu nog niet te voorspellen, maar het virus is zeker een extra belasting voor iedereen die al hypochonder was. Net zoals het uitbreken van de AIDS-epidemie, jaren geleden.

De meeste mensen met hypochondrie realiseren zich heel goed dat hun vrees niet rationeel is, maar die wetenschap helpt niet. Het lijkt eerder nog averechts te werken: het piekeren slaat op hol, het gezonde verstand helpt niet meer.

Er zijn twee vormen van hypochondrie te onderscheiden. Je hebt de checkers, die alles opzoeken op Google en (tevergeefs) proberen zichzelf te kalmeren door kennis te verzamelen, en je hebt de vermijders: mensen die hun kop in het zand steken, omdat ze overtuigd zijn dat ieder nieuw feit hun angstige vermoedens alleen maar zal bevestigen.

Het is niet duidelijk welke variant de meeste ellende veroorzaakt, maar zeker is dat hypochondrie een nare aandoening is. Die ook nog eens vaak wordt gecompliceerd door een depressie of andere angstklachten, en de coronacrisis maakt het op zijn zachtst gezegd niet gemakkelijker voor mensen met hypochondrie.

Angst voor poppen

Horrorfilms met poppen hebben het altijd goed gedaan op de schrikmeter, denk aan ‘Chucky’ en ‘Annabelle’, maar voor Monique (34) is elke pop een regelrechte nachtmerrie. Waar komt pediofobie (poppenangst) vandaan?

‘Ik ben altijd bang dat zo’n pop me ineens aanvalt.’

‘Zelf weet ik het niet meer precies, maar volgens mijn moeder deinsde ik als heel klein meisje al terug als ik een poppengezicht zag. Ik wilde zelf ook alleen maar knuffelbeesten om mee te spelen, een baby born kwam er bij mij niet in. Er zit wel een soort gradatie in. Barbies vind ik niet eng, maar buikspreekpoppen zijn een echte no go. Ik vind het altijd net alsof er ‘iets’ zit, en dan bedoel ik niet alleen iemands hand. Het heeft gewoon iets heel sinisters.

Ik plaste bijna in mijn broek

Ik was een jaar of negen toen ik er voor het eerst een op TV zag. Dat ding zat bij een man op schoot en keek recht de camera in. Ik heb het letterlijk op een gillen gezet, en nog steeds jagen ze me de stuipen op het lijf. Zo was ik laatst bij een theatervoorstelling waarin Danny de Munk en Henk Poort liedjes uit hun jeugd zongen, toen Danny ineens met een buikspreekpop tevoorschijn kwam. Ik zat helemaal ingebouwd op de eerste rij en kon niet weg, dus ik heb mijn moeders arm helemaal fijngeknepen en de hele tijd naar beneden gekeken. Niet dat het echt hielp, want alsnog plaste ik bijna in mijn broek. Ik weet rationeel natuurlijk dat het niet echt kan, maar ik krijg altijd het idee dat zo’n ding leeft en me ineens aanvalt!

‘Grappige’ collega’s

Ik deel mijn angst niet met iedereen, want er zijn altijd wel een paar mensen die denken grappig te zijn en me laten schrikken, zoals toen een stel collega’s een pop in de kleedkamer op mijn toenmalige werk hadden verstopt. Hilarisch, vonden zij, maar ik stond te trillen op mijn benen. Hen had ik het overigens ook niet verteld, maar ik werkte destijds in een restaurant en de dag ervoor was er iemand in de zaak gekomen met een buikspreekpop. Ik heb meteen alles laten vallen en tegen de manager gezegd dat ik naar huis ging, dus op die manier waren ze achter mijn angst gekomen.

Confrontatietherapie

Ik heb geen kinderen, dus ik word in het dagelijks leven niet zo heel snel met mijn angst geconfronteerd, dus ik ben op korte termijn niet van plan om iets met deze angst te gaan doen. Ik kijk dan liever tien minuten naar beneden als het nodig is. Ik heb overigens ook hoogtevrees, maar die angst confronteer ik wel. Zo ben ik bijvoorbeeld expres gaan abseilen om mijn angst te overwinnen. Als je erover nadenkt is dat best gek, want op grote hoogte kan er echt gevaar zijn en van een pop heb je – tenzij hij Chucky heet – niet echt iets te vrezen. Maar toch weet ik zeker dat ik meteen de kamer uit zou rennen als een psycholoog me met mijn poppenangst zou proberen te confronteren.’

Wat zegt de expert?

Bram Bakker:

‘Angst voor poppen ontstaat door de zogeheten ‘griezelvallei’; een terugval in de emotionele reactie die plaatsvindt als we iets tegenkomen dat net niet helemaal menselijk is. Die ‘griezelvallei’ verklaart waarom poppen, clowns, mensen in pakken, maskers of robots een onprettig gevoel kunnen oproepen. Dat ontstaat volgens Lay vooral als de uitdrukking in de mond en ogen niet overeenkomen. Een lachende mond en angstige ogen bijvoorbeeld. Of blije ogen en een sinistere grimas.

Wie volwassen is en last blijft ondervinden van pediofobie, kan terecht bij de PsyPoli van de UvA. Daar past hoogleraar klinische psychologie Merel Kindt een door haar ontwikkelde methode voor fobie patiënten toe.

“We hebben mensen met verschillende fobieën succesvol behandeld. Dat doen we door mensen eerst bloot te stellen aan de angst. Als dat lukt, krijgt de patiënt vervolgens één pil van 40 mg propranolol (een bètablokker) toegediend. Daarna kun je naar huis. De combinatie van blootstelling en pil zorgt ervoor dat het angstgeheugen niet meer op dezelfde manier wordt opgeslagen, waardoor ze bij een volgende ontmoeting met niet meer bang zijn.’’

Sommige angsten, zoals hoogtevrees of angst voor honden of spinnen komen zo vaak voor dat we ze ‘normaal’ zijn gaan vinden. Toch zijn er nog genoeg bizarre, lastige en bijzondere angsten waar de meesten van ons nog nooit van gehoord hebben. Neem nu bijvoorbeeld Yoeri (20) , die het liefst op de vlucht slaat bij het zien van een douchegordijn: ‘Er wordt vaak lacherig over gedaan, maar het is een serieuze angst!’

Huilend onder de douche

‘Toen ik een jaar of vijf was logeerde ik een keer bij mijn tante en zij had een douchegordijn met Spongebob erop. Ik vond dat doodeng en durfde de badkamer niet meer in. Zij had dat tegen mijn ouders verteld,, dus toen mijn moeder wat later zelf een douchegordijn kocht zocht ze er een uit met een school vissen erop. Waarschijnlijk ging ze er vanuit dat ik die niet eng zou vinden, maar ik heb alsnog huilend onder de douche gestaan. Het was alsof die vissen die naar me keken.

Wat ik er precies zo eng aan vind, kan ik niet eens benoemen. Ik weet alleen dat ik bang en zenuwachtig word, en dat ik zo snel mogelijk wil ‘’vluchten’’.

Serieuze noot

Ook nu ik ouder ben, kan ik nog steeds niet precies uitleggen waar mijn angst precies in schuilt. Soms vragen mensen of het te maken heeft met de spanning van wat er achter het douchegordijn schuilt, maar dat is het niet eens. Ik vind vooral de afbeeldingen eng, en dan maakt het niet uit waarvan die afbeelding precies is. Of het nu een cartoonfiguur is, een bloem, een beest of zelfs simpelweg een logo, ik vind het allemaal even naar. Een effen douchegordijn vind ik ook niet prettig, maar dat durf ik zelf nog net zelf weg te halen. Hetzelfde gaat op voor muurschilderingen, sinds ik als kind een keer een grote giraffe en een olifant op de muur bij een modeketen zag met ogen die me leken te volgen. Ook daar was ik doodsbang voor en ik krijg er nog steeds de rillingen van.

Er wordt vaak lacherig over gedaan als ik vertel dat ik bang ben voor douchegordijnen en muurschilderingen. Dat kwetst me niet en ik lach er zelf ook om, maar hoe hard ik ook mee lach, ik eindig wel altijd met een serieuze noot en zeg: ‘Maar dat gordijn moet er wel af.’

Plassen met mijn ogen dicht

Eens in de zoveel tijd ga ik met een groep vrienden of familie een weekendje naar een vakantiepark en dan moet ik verplicht als laatste douchen , omdat daarna het douchegordijn weg moet en de badkamer drijfnat is. Maar zelfs de weg ernaartoe kan voor onverwachte hindernissen zorgen. Laatst gingen we weer naar zo’n huisje en onderweg moest ik naar het toilet, dus stopten we bij een benzinepomp waar een muurschildering in het toilet zat van allerlei klimplanten en bloemen. Ik heb met mijn ogen dicht staan plassen, het was echt een drama!

Rode pepers op de keukenmuur? Pas als ik het huis uit ben.

Ik heb nog nooit iets aan mijn angst gedaan, omdat ik er tot nu toe redelijk makkelijk van weg kon lopen, maar volgend jaar ga ik een opleiding doen tot studiotechnicus waardoor ik veel in theaters zal zijn. Daar zijn ook vaak muurschilderingen, dus ik moet er nu toch echt iets mee. Ik probeer daarom mezelf alvast te dwingen om iets vaker en langer bij muurschilderingen te staan. Maar toen mijn ouders laatst aan gaven dat ze hun keuken wilden vernieuwen en van plan waren om van die grote, rode pepers op de muur te laten schilderen, heb ik toch gevraagd of ze daarmee kunnen wachten tot ik op mezelf woon. Ik moet er echt niet aan denken.’’

Dit zegt de expert

Psychiater Bram Bakker:

‘’Er wordt al snel lacherig gedaan over angsten, en hoe uitzonderlijker ze zijn, hoe groter die neiging bij veel mensen is. En laten we maar eerlijk zijn, het klinkt ergens ook grappig natuurlijk: ‘angst voor een douchegordijn’.

Maar Youri heeft er serieus last van, en er is duidelijk sprake van een stoornis.
Veel angstklachten zijn totaal niet rationeel verklaarbaar, en de mensen die er last van hebben weten dat zelf meestal ook wel. Maar angst is geen product van ons verstand, het zit in het gevoel. De angst kernen, amygdala, liggen in het emotionele brein.

‘Ego-dystoon’ wordt het door professionals genoemd, als je zelf ook beseft dat het vreemd is dat je bang bent voor zoiets banaals als een douchegordijn. Maar hoezeer je zelf ook beseft dat er rationeel gezien niets is om bang voor te zien, toch heb je ook dan vaak de hulp van een professional nodig om er vanaf te komen.’’

Necrofobie

Er zijn slechts twee zekerheden in het leven, zoals het aloude gezegde luidt: de dood en belastingen. En hoewel veel mensen rillingen krijgen bij het zien van zo’n gevreesde blauwe envelop, is voor Lena (37) de dood het allergrootste schrikbeeld. Zij lijdt aan necrofobie; extreme angst voor alles met de dood te maken heeft.

Ik checkte ‘s nachts de ademhaling van mijn ouders

‘‘Ik denk dat de angst voor de dood er altijd wel in heeft gezeten. Ik herinner me dat ik, al sinds ik een jaar of zeven was, regelmatig ‘s nachts mijn bed uit ging om de ademhaling van mijn vader, moeder en broertje te checken. Vooral mijn moeder is een hele stille slaper, dus bij haar ging ik vaak nog een stapje verder door aan haar te schudden tot ik een levensteken kreeg. Omdat ze sliepen hadden ze niet door wat ik deed, dus ik kon ongemerkt mijn gang gaan.

Toch werd het pas echt erg toen ik elf was en mijn oom overleed. Hij was nog heel jong: midden dertig pas. Hij lag opgebaard in een apart kamertje en, hoewel mijn moeder het me afraadde, wilde ik perse zien hoe hij ‘erbij lag’. Nu denk ik: had ik toen maar naar mijn moeder geluisterd. Ik was echt in shock nadat ik zijn dode lichaam had gezien. Ik vond het zo eng: hij was alleen nog maar een omhulsel, zijn hele essentie was weg. Mijn moeder zei heel nuchter: ‘’Ik zei toch dat je beter niet kon kijken’!’’ maar ik denk dat de impact die het op me had niet helemaal duidelijk was.

Cremeren? Stel dat je toch nog iets voelt!

Tot op de dag van vandaag kan ik niet eens praten over doodgaan of een begrafenis. Soms komen die dingen wel eens ter sprake, zo van: ‘Wat zou jij willen?’ maar ik distantieer me dan zo snel mogelijk van zo’n gesprek.Als er probeer na te denken over wat ik zelf zou willen, is dat ook op een gestoorde manier. Bij cremeren, denk ik: ‘’Stel dat je toch wat voelt?’’ Maar ook begraven vind ik niks, dan denk ik meteen: ‘’Zou ik een belletje kunnen vragen, voor als ik toch nog blijk te leven? Ook het idee dat iemand mijn dode lichaam hanteert is een schrikbeeld voor me. Het allerbeste zou denk ik zijn als ik spontaan ontplof…

Zombies

Inmiddels kan ik wel een beetje naar films kijken waar iemand dood gaat, maar alleen als erover gepraat wordt en je het niet ziet. Series als The Walking Dead waag ik me niet meer aan, en bij Game of Thrones dat ik écht graag wilde zien, moest ik me steeds omdraaien. Die glazige ogen vind ik vreselijk en zelfs als ik een teen zie met een kaartje eraan raak ik al in paniek. Als er iemand overlijdt in mijn omgeving ga ik wel, maar het is echt een lijdensweg, ik zal nooit meer iemand bekijken die dood is.

Toen mijn oma overleed is gevraagd was het haar wens dat alle kleinkinderen haar kist zouden dragen, en met een hoop steun van mijn broer die op me in bleef praten is dat uiteindelijk gelukt. Ik wilde het zelf ook echt graag voor mijn oma doen, maar toen we de kist boven het gat moesten zetten, stortte ik in en ben ik volledig overstuur weggelopen.

Zorgen om dochter

Gelukkig gaat het tijdens gezellige etentjes niet echt vaak over hoe je begraven wilt worden, dus niet iedereen in mijn omgeving weet hoe hevig mijn angst echt is. Alleen over mijn dochter maak ik me soms zorgen. Zij is acht en ik merk al bepaalde dingetjes aan haar, zoals angst voor bacteriën op de kraan. Ik heb buiten mijn necrofobie ook hypochondrische neigingen, die voortkomen uit mijn angst voor de dood en ik probeer die angst niet aan haar door te geven. Zoals elk kind van die leeftijd maakt ze zich wel eens zorgen over dat er iets met me kan gebeuren, en dan zeg ik ‘Nee joh, mama gaat echt niet zomaar dood’ Maar ja, dan raak ik zelf al bijna weer in paniek.’’


Dit zegt de expert

Psychiater Bram Bakker:

‘‘Bij iedere angststoornis speelt aanleg een rol. Niet dat we een genetische afwijking of iets dergelijks kennen, maar in sommige families lijkt het als het ware te heersen. Ook in het verhaal van Lena is dit te herkennen: zonder duidelijke aanleiding is ze al rond haar zevende jaar op een ongezonde manier met de dood bezig. En aan het eind van het verhaal krijg je de indruk dat er bij haar dochter iets vergelijkbaars aan de hand zou kunnen zijn.
Toch is aanleg niet van betekenis zonder de omstandigheden die het aan de oppervlakte brengen: het overlijden van haar oom maakte het pas echt problematisch. En vanaf dat moment zie je ook de vermijding ontstaan, en het piekeren over allerhande situaties en scenario’s waarin de dood voorbij komt.

Steeds meer mensen plaatsen kanttekeningen bij de manier waarop wij in de Westerse wereld met de dood omgaan. We doen alsof de dood niet bij het leven hoort, en proberen het gegeven dat we allemaal ooit zullen overlijden uit te bannen. Wat dat betreft is Lena vergelijkbaar met veel anderen. Maar de heftigheid waarmee het bij haar gepaard gaat maakt het buitenproportioneel, en ook vanwege haar dochter zou je professionele hulp wel moeten aanbevelen. Het normaliseren van de dood zou het therapiedoel moeten zijn, en wellicht kan ze wat dat betreft beter gaan meelopen in een uitvaartonderneming dan gesprekken voeren met een psycholoog. ‘Ik zal nooit meer iemand bekijken die dood is’ geeft aan hoe hoog het haar zit, maar het is ook een vorm van vermijding. En bij iedere angststoornis moet je er naar streven om dat te doorbreken.

Angst voor vogels

Bij angst voor vogels denk je al snel aan Alfred Hitchcock ‘master of suspense’. Met zijn film ‘The Birds’ uit 1963 heeft hij inmiddels al een aantal generaties flink de stuipen op het lijf gejaagd. Maar voor sommige mensen, zoals voor Eva (34) blijft die angst niet beperkt tot een film. Haar vogelfobie maakt haar dagelijks leven soms behoorlijk ingewikkeld.

Agressieve gans

‘Ik was vijf jaar toen mijn ‘vogelfobie’ is ontstaan. Mijn ouders zeggen dat ik het voorval in mijn hoofd groter heb gemaakt, maar in mijn herinnering was ik met hen in het park aan het wandelen toen ik per ongeluk te dicht bij een ganzenestje in de buurt kwam. Een van de ganzen, de moeder of de vader, begon daarop heel hard te klapperen met zijn vleugels en kwam op me af om het nest te beschermen. In mijn herinnering is de gans ook op me gesprongen, al houdt mijn moeder vol dat dat niet is gebeurd. Voor mijn angst maakt het echter niet uit: tot op de dag van vandaag word ik panisch van het idee dat een vogel van achteren op me springt.

Er zijn meerdere dingen die ik eng vind aan vogels: het onvoorspelbare en abrupte van hun bewegingen – een uil die zijn hoofd plotseling omdraait doet me huiveren – en een kalkoen vind ik bijvoorbeeld niet alleen eng, maar ook heel vies. Maar ook van zogenaamd ‘mooie’ vogels zoals adelaars moet ik niets hebben. De aanblik van dat gladde verendek en de ‘gaten’ die daar in vallen als ze bewegen laten de rillingen over mijn rug lopen. Het idee van wat onder dat verendek schuilgaat vind ik echt huiveringwekkend, en de cadans waarmee onder andere kippen lopen vind ik ook heel onprettig om te zien. Zelfs als ik een vogel voorbij zie komen op National Geographic Channel zap ik altijd snel weg.

Mijn oma vond me een aansteller

Veel mensen in mijn omgeving doen er nogal luchtig over. Een aantal jaar geleden organiseerde mijn oma zelfs een kerstlunch in Avifauna. Ik schrok ontzettend toen ik dat hoorde en zei: ‘Oma, daar kan ik niet naartoe! Ik vind dat eng! ‘Vind je het eng, of ben je allergisch?’ vroeg ze. Toen ik zei dat ik niet allergisch was maar het gewoon griezelig vond, zei ze dat ik me niet zo moest aanstellen. Het was echt een nachtmerrie, want als je Avifauna binnengaat moet je al langs een soort ‘haag’ van vogels. Uiteindelijk heb ik van ellende maar een lange jas en een sjaal over me heen gehangen – ik leek wel een soort mummie – en heeft mijn vader me het restaurant binnengeloodst.

Op een overvol terras kroop ik onder de tafel

Afgelopen zomer zaten we aan de gracht te eten om de verjaardag van mijn broer te vieren. Er zaten een paar meerkoeten, maar zolang ik weet waar ze uithangen en ze niet teveel bewegen, kan ik dat net handelen. En toen er vloog ineens een reiger over mijn hoofd… Ik liet alles vallen en sprong onder de tafel. Het hele terras lachte me uit! Uiteindelijk zijn we op die snikhete zomerdag maar binnen gaan zitten, omdat ik vanaf dat moment niet meer rustig zat. Bij de minste of geringste beweging die ik vanuit mijn ooghoeken zag, zat ik weer onder de tafel, wat ook heel storend was voor de mensen om me heen. En op vakantie in Australië heb ik daar met doodsangsten door het bos gelopen omdat we een tour maakten door het gebied van een hele gevaarlijke vogel, de kasuaris. Zo’n beest kan wel 1.70 m hoog worden en heeft vlijmscherpe klauwen. Er was me gegarandeerd dat ze er op dat moment niet waren, omdat ze alleen in dat gebied kwamen tijdens het broedseizoen. Ik hoefde me dus geen zorgen hoefde maken, maar toch schrok ik op bij elk geluid. Ik was niet eens bang dat zo’n beest me dood zou maken, maar wel dat ie onverwacht op mijn nek zou springen, of ik ineens een immens verendek zou zien. Het was dus niet echt een relaxte trip, en ik kon amper van de prachtige natuur genieten.

Als ik kinderen krijg, kan ik niet naar de kinderboerderij

Hoewel ik vogels dus het allerliefst zo veel mogelijk vermijd, zou ik niet weten hoe ik mijn angst anders kan oplossen dan met exposure therapie. Het ironische is: ik ben zelf psycholoog. Ik weet hoe het werkt. Ik schuif het alleen zo lang mogelijk voor me uit. Tot nu toe heb ik echter nog niets gedaan om aan mijn angst te werken. Maar als ik ooit kinderen krijg, moet ik aan de bak. Anders kan ik niet eens met ze naar de kinderboerderij.’’

Dit zegt de expert

Psychiater Bram Bakker:

‘’Er is hier sprake van een zogenaamde specifieke fobie, een angststoornis. De angst voor vogels komt wat minder vaak voor, muizen en spinnen zijn bekendere dieren in relatie tot deze angststoornis. De angst is buitenproportioneel, er worden situaties vermeden (daar slaat het woord fobie op) en er is ook anticipatieangst: enorm opzien tegen toekomstige omstandigheden. Mensen die een angststoornis hebben zijn zich meestal zeer bewust dat hun klachten abnormaal zijn. En psychologen kunnen het zelf dus ook krijgen…

Behandeling is wel aan te raden, spontane genezing is hier niet te verwachten.

Therapie kan goed helpen, vooral het stapsgewijs oefenen in angstwekkende situaties. Dit is een vorm van gedragstherapie die exposure in vivo (‘in het echt’) wordt genoemd. Soms proberen mensen het ook met kalmeringsmiddelen, maar dit is meestal geen duurzame oplossing, en je kunt aan angstremmers verslaafd raken.
Hoewel ‘angst voor vogels’ misschien een beetje suf klinkt, moet je de ernst niet onderschatten, het kan iemands leven geheel verzieken…’’

Waardeer dit artikel!
Dit artikel las je gratis. Vond je het de moeite waard? Dan kun je jouw waardering laten zien door een kleine bijdrage te doen.Zie hier voor meer informatie!
Mijn gekozen waardering € -